image/svg+xml

22 december 1835 - De klager beklaagd

Verhaal

22 december 1835 - De klager beklaagd

Plaatje bij verhaal: letterkast.jpg

Twee zittingen van de Raad van Tucht vanavond. In de eerste klaagt Meester Hoogstra, tevens opziener van de Strafkolonie, een kolonist aan die heimelijk zijn liefde bezoekt. In de tweede zitting, twee uur later, is Hoogstra zelf de beklaagde: het gerucht gaat dat hij "op eene gemeenzame wijze" verkeert met de vrouw van kolonist Wiemes. Plaats delict: de consistoriekamer. Het wordt een warme winter op de Schans!

 

 

De eerste zitting


Extract uit de Notulen van den Raad van Tucht gehouden binnen de Kolonie Ommerschans.
Zitting op Dingsdag den 22 December 1835 s'avonds te zes uren.

 

bonmama.nl - NL-AsnDA_0186_1623 - Raad van Tucht Ommerschans 1835

 


Ten Tweede: wordt ter tafel gebracht een Proces Verbaal van den volgenden inhoud.
Den 21 December 1835, heeft den Onder Directeur de heer Krieger met den Opziener der Strafkolonisten een ijzer, dat los stond, uit een der ramen genomen van de wed. van Rooijen, hetwelk volgens veronderstelling van den Opziener al eenige dagen heeft los gezeten en nu en dan door eenen Schrevendijk op zijde is geschoven , waardoor hij wel eens eenige eetbare waren heeft doorgegeven en zelfs een en andermaal is doorgekropen.
Ommerschans 22 December 1835
(geteekend) Hoogstra.

de Weduwe van Rooijen verschijnt voor den Raad, en bij ondervraging, zegt zij niet te hebben geweten dat dat ijzer los was, en er zelfrs van schrikte toen den Opziener het met zo een ruk er uit wrong, dat den kolonist Schrevendijk, N 1163, ook niet bij haar in huis was geweest, na dat hem hetzelve door den heer Krieger was ontzegd geworden, veel minder dat hij door de tralien gelijk een dief bij haar zoude zijn geweest, dat haar fatsoen haar mog te na was, Schrevendijk niet openlijk mogende ontvangen, denzelven dusdanig toegang te verleenen.

De Opziener Hoogstra verzoekt dan men zijne twee kinderen doe komen, welke zouden zeggen hetgeen zij gezien hebben, welke kinderen binnengekomen dan ook getuigen gezien te hebben dat Schrevendijk eetbare waren door het raam van de wed. van Rooijen heeft gegeven, met opzijde schuiving der stijlen van het Venster.

 

bonmama.nl - NL-AsnDA_0186_1623 - Raad van Tucht Ommerschans 1835

 


De kolonist Schrevendijk No 1163 komt voor, ontkend al het bovenstaande hem ten laste gelegde en zegt voor geene regtbank met kinderen getuigenis voor den dag te komen, en dit wel de eigen kinderen des Opziener kunnen aanklager, maar met mannen voor den dag te komen, welke geloof verdienen.

De President laat hem buiten gaan.
De Opziener verzoekt alsnu den Raad voor denzelven tot getuigen te doen verschijnen de strafkolonisten N. Blokkers en Vrouw Beets.

Dezelven verschijnen en verklaren dat Schrevendijk op zondag den 13e dezer bij de Wed. van Rooijen is geweest onder de Godsdienstoefening en wel de gewone deur in. Men laat hen vertrekken.
De Raad oordeelt gepaste Maatregelen te moeten nemen, om alle moeijelijkheden voor het vervolg in deze te voorkomen, en besluit eindelijk Schrevendijk uit de betrekking van Magazijnsknecht, hetwelk hem overal doet komen, te ontslaan, en weder gelijk andere kolonisten naar het land te zenden, hetwelk hem binnen het Gesticht houdt en hem alle gemeenschap met de Wed. van Rooijen afsnijdt.

De beklaagden worden wederom binnen gelaten, de Secretaris leest Schrevendijk het besluit van den Raad voor, waarop de President de wed. van Rooijen onder het oog brengt, dat, wanneer meergemelden Schrevendijk nog eenmaal bij haar gezien werd, men tot het besluit zal overgaan haar binnen het Gesticht te plaatsen, hetgeen zij zich zelve alsdan te wijten zal hebben.

Men laat hen vertrekken.

Op rondvraag van den President niemand der Leden iets meer hebbende voortebrengen, zoo wordt den Raad gehouden voor gesloten. Aldus gedaan op dato als boven. Geteekend A. de Geus, Adjunct Directeur en President, J.F. Krieger, A.J. Wijkstra, H. Steenbeek, Onder Directeuren, Blijstra, Mulder en Bourlard, Zaalopzieners en Hoogstra, Opziener der Strafkolonisten, allen leden van den Raad.
In Kennisse van mij, De Secretaris, Stous.

 

liefde overwint alles

Kolonist Gijsbert van Schrevendijk is in 1777 geboren in het gelderse Ophemert. Hij trouwt rond de eeuwwisseling te Rotterdam met Magdalena Maria Dansberg en ik tel vier kinderen, waarschijnlijk zijn het er meer geweest. Gijsbert is bakker van beroep. Nadat in 1827 zijn vrouw overleden is, komt Gijsbert aan lager wal en op 28 juli 1830 wordt hij te Ommerschans ingeschreven, opgezonden uit zijn woonplaats Rotterdam.

 

NL-AsnDA_0137.01_425_195 - inschrijvingsregister Ommerschans 1830

 


Gijsbert zit nu al ruim vijf jaar in de Schans en waarschijnlijk is hij er niet van op de hoogte dat zijn zoon Gerrit vorig jaar mei is gehuwd en dat hij februari dit jaar grootvader is geworden. In de huwelijksacte van Gerrit lezen we dat onbekend is waar zijn vader uit hangt.

De weduwe van Rooijen heeft ook een eigen naam: het is Hendrika Maria Speelmeijer, gedoopt in de Nieuwe Kerk te Amsterdam op 17 december 1793. In 1814 is ze te Amsterdam gehuwd met Egbert van Rooij en ik heb 6 kinderen gevonden. Ook hier geldt dat het er vrijwel zeker meer zijn geweest. Omstreeks 1828 is het gezin vanuit Amsterdam in de kolonie Wilhelminaoord geplaatst, waar in 1829 het laatst kind geboren is. Tijdens de troebelen met de Zuidelijke Nederlanden wordt Egbert van Rooij, inmiddels 41 jaar, gesommeerd om voor de Drentsche Schutterij naar het Zuiden af te reizen. Daar overlijdt hij "in het harnas" te Bergen op Zoom op 23 februari 1832. De slordigheden in zijn overlijdensacte zijn opvallend: Zo wordt als geboorteplaats "Chiel in Groningen" vermeldt, terwijl dat het gelderse Tiel moet zijn. De naam van zijn moeder is onjuist en de naam van zijn echtgenote is niet bekend.

 

wiewaswie.nl - zoekakten.nl - familysearch.org - overlijdens Bergen op Zoom 1832

 


Op 23 maart 1833 is de weduwe van Rooij met zes kinderen vanuit Frederiksoord in de Strafkolonie te Ommerschans geplaatst, onder de hoede van schoolmeester Haijo Hoogstra. Wat de weduwe misdaan heeft, waardoor ze gestraft is, dat heb ik nog niet boven water, ik zal dat bij gelegenheid aan Wil Schackmann vragen. Hij werkt aan een nieuw boek over deze groep kolonisten.


NL-AsnDA-0186-1584 register strafkolonisten Ommerschans 1833


Had meester Hoogstra het bij het rechte eind, vanavond, toen hij zijn dochters Trijntje (13) en Hillegonda Lammina (10) als getuige opriep? Jazeker! De relatie tussen de de weduwe en de weduwnaar ging gewoon door en op 28 januari 1837 trouwden de twee op het stadhuis te Ommen.

 

bonmama.nl - familysearch.org - huwelijken Stad Ommen 1837

 


Uit niets blijkt dat de dreiging dat de weduwe van Rooijen bij een eerstvolgend contact vanuit de strafkolonie naar het gesticht zou worden overgeplaatst, is waargemaakt. Want in het eerstvolgende register van de strafkolonie zien we dat haar nieuwe echtgenoot gewoon zijn intrek heeft genomen als stiefvader in zijn nieuwe gezin, binnen die strafkolonie.

 

NL-AsnDA-0186-1585 register strafkolonisten Ommerschans 1837


Sterker nog, we zien dat reeds op 28 maart 1837 het gezin werd ontslagen op de Strafkolonie en als normale vrije kolonisten werden geplaatst in hoeve 116 te Wilhelminaoord. Op de website koloniehuizen van het Drents Archief vinden we de exacte locatie van deze hoeve, aan de Hooiweg. Helaas is de hoeve inmiddels afgebroken.


De tweede zitting


Niet eerder vertoond! Een uurtje nadat de Raad is ontbonden, komt ze opnieuw bijeen. Echter, nu is meester Hoogstra niet de klager, maar de beklaagde. We lezen de notulen.



bonmama.nl - NL-AsnDA_0186_1623 - Raad van Tucht Ommerschans 1835

 


Zitting gehouden op Dingsdag des avonds te Zeven Uren, op den 22 December 1835.

Alle de leden van de Raad zijn tegenwoordig en de President opent denzelve.

Er wordt gelezen een Proces Verbaal van den volgenden inhoud:

Aan den Hoofdonderwijzer Hoogstra toegevoegd zijnde geweest ter zijner Adsistentie in de School een Bedelaars Kolonist met name Louis Lolkema, en deze zonder voorkennis van zijne Directie onderscheinene malen naar de Vaart gegaan zijnde, niet alleen , maar daar ook sterken drank gehaald hebbende, voor de kolonisten, zoo is hij hiervoor gestraft geworden met arrest binnen de Ommerschans, dit afgeloopen zijnde, heeft Meester Hoogstra aan den ondergeteekende verzocht voornoemden L. Lolkema uit de school te mogen wegzenden, zonder daarbij te vermelden welke reden, hoewel den Onder Directeur dit wel begreep te zijn als voor het niet vervullen zijner verpligting op de School. Daarna heeft den Ondergeteekende, bij geruchte gehoord, dat dit wegzenden uit de School zoude zijn geschied, om dat meergemelden L. Lolkema aan deze en gene had verteld, dat den Hoofd Onderwijzer H. Hoogstra met de huisvrouw van den arbeiders kolonist Dirk Wiemes, op eene gemeenzame wijze zouden verkeeren, hetwelk door L.Lolkema zelve beter kan worden verhaald, dan met geschiktheid in dit Proces Verbaal te vermelden is.
Vervolgens heeft den arbeiders kolonist D. Wiemes voorleden Zaturdag avond te huis komende met zijne vrouw hevige Twist gekregen, Ja elkander mogelijk wel geslagen, hetwelk veroorzaakt is doordien hij D. Wiemes had vernomen dat het algemeen gevoelen was van eenige kolonisten, dat zijne vrouw eene vrij gemeenzamen omgang had met voornoemden Hoofd Onderwijzer H. Hoogstra. Op dit geruchte is de meester Hoogstra in zijne kwaliteit van Opziener der Walkolonisten bij Wiemes in huis gekomen om aldaar deze zaak waarin hij zelve betrokken was, weder in der minne te doen einden, doch heeft daarbij verzuimd aan den Onder Directeur hiervan kennis te geven, en deze zaak laten voorbijgaan van Zaturdag avond tot maandag ochtend, als wanneer hij dien ochtend evenwel bij den heer Adjunct Directeur moetende zijn, en den Onder Directeur zich toevallig daar ook bevindende, van deze zaak gewag heeft gemaakt.

Zoo wordt eindelijk deze zaak aan den Raad kenbaar gemaakt, ten einde te beoordeelen in hoeverre dit lastertaal is, welke voornoemden Bedelaars Kolonist L. Lolkema heeft uitgestrooid en of hieraan eenige waarheid kan worden gehecht.
Ommerschans, 22 December 1835
De Onder Directeur (get.) J.F. Krieger

De Voorzitter laat den Kolonist Louis Lolkema No 1483 ontbieden, denzelve verschijnt voor den Raad en wordt gehoord, verklarende dat hij wel 25 maal gezien heeft , dat meester Hoogstra tusschen de Schooluuren met Vrouw Wiemes (die de Kerk en de School schoonhoudt) in het konsistoriekamertje is geweest, doch niet wetende wat aldaar gebeurde, dewijl de deur dan digt was, alsmede dat hij meermalen gezien heeft als gemelde Vrouw de Kagchel in de School kwam potlooden, zij met de Meester zeer gemeenzaam was, hetwelke de ondermeester Sniet ook meermalen zoude gezien hebben.

Men laat den Kolonist Willem Hendrik Sniet No 556 insgelijks binnen komen, en na ondervraging zegt hij gezien te hebben dat de meester verscheidene malen met Vrouw Wiemes in het Consistorie-Kamertje is geweest, doch niet weet wat zij daar deden, en dat zij daar uit komende, de Potloodpot en borstels welke daarin stond in de hand had.

Trouwens Lolkema ook meenende dat er vrouwen onder de Walkolonisten waren welke van die verdachte omgang ook meer wisten, vind de President het noodzakelijk, bedoelde Walkolonisten te ontbieden, om dezelven over de zaak te hooren; men laat de vrouw van den Walkolonist Lehmbroek binnen komen, welke zet van den Opzichter der Walkolonisten, aangaande eenigen omgang met Vrouw Wiemes niets te weten, en als die Opziener iets uitstaande had met vrouw Wiemes hij haar daar niet bij zoude roepen.
Men laat de vrouw van den Strafkolonist Brinkman ontbieden voor den Raad; verschijnende zegt zij, dat zij het er voor houdt, dat haar Opziener, namenlijk H. Hoogstra iets met Vrouw Wiemes uitstaande heeft, uit hoofde hij een Paar Kleedingstukken, nagelaten door Harmtien Karst, overleden den 27 Juli 1835, welke eenigen tijd bij haar in huis geweest is, en haar beloofde tijdens zij ziek was, en als zij kwam te sterven, de kleeding stukken bestaande in een Zwarte rok, Boezelaar enz. voor haar waren, dewijl zij haar zoo goed had opgepast, en welke goederen bij Vrouw Brinkman in huis waren, doch dat zij na het overlijden van gezegde H. Karst, gemelde goederen niet durfde te houden, maar dezelve aan haar Opziener Hoogstra heeft gebragt, met vermelding van het bovengezegde, waarop denzelve haar antwoorde, dat die goederen verkocht moesten worden, dat zij dan even zoo na als de andere Strafkolonisten was om dezelve te koopen.
deze gemelde goederen waren van te weinig waarde, en zijn met voorkennis van den Onder Directeur binnen, aan Vrouw Wiemes gegeven.

De Voorzitter ontbied den Opziener H. Hoogstra, en geeft hem te kennen, hetgeen als voorz: voor den Raad is geopenbaard, waarop denzelve antwoord dat het wel waar was hij meerder gemeenzamen omgang had met het huisgezin van Wiemes, dan wel met de andere Huisgezinnen, doch dat hij daarvoor geene de minste reden had, -als: dat dit Huisgezin van D. Wiemes geen strafkolonisten maar een Arbeiders Huisgezin was, doch dat de Kolonist L. Lolkema een slecht sujet is, aangezien hij zich van tijd tot tijd aan misbruik van sterken drank, verwaarloozing en wegmaking van boeken en wegneming van goederen die anderen toebehoorden, heeft schuldig gemaakt, op welke beschuldiging hij Lolkema niets wist in te brengen, en uit dien hoofde zich weinig aan dien laster stoorde, en aan den Raad verzocht gemelde Kolonist te straffen.

De Raad overwegende dat Lolkema zich van tijd tot tijd aan ondeugden heeft schuldig gemaakt, waarvan den onderwijzer Hoogstra echter getuigd eerst na dat hij door hem belasterd is geworden- door zijnen eersten adsistent-onderwijzer Sniet is onderrigt geworden- hetgeen den Raad echter zeer bevreemde, dat den Onderwijzer Hoogstra, met den ondeugden van Lolkema niet vroeger en beter bekend is geweest; - de Raad oordeelt dat Lolkema een jongeling is die niet te gvoed is geweest gemelde ondeugden te plegen, niet te goed is om zijn Meester te belasteren, men hem moet aanmerken als een groote deugniet, en dat den Ondermeester Sniet, die bekend is geweest met alle de ondeugden van zijn Makker Lolkema en verzwegen heeft, beiden alzoo strafbaar zijn aan ongehoorzaamheid, ingevolge art. 9 van het Reglement van Tucht, luidende als volgt:

Alle ongehoorzaamheid jegens de koloniale ambtenaren, zal met verplaatsing in de discipline zaal van drie tot acht worden gestraft, en, indien dezelve met brutaliteit gepaard gegaan is, met opsluiting voor denzelven tijd in de Provoost.
De Raad legt mitsdien aan Lolkema de straf op van 8 dagen en aan Sniet van 3 dagen Provoost.

Vervolgens brengt den President den Opziener der Strafkolonie onder het oog dat het zeer onvoorzigtig van hem gehandeld is, om zoo gemeenzaam met menschen om te gaan waarover hij gesteld is, en dat hij daar aan te wijten heeft, dat zelfs zijne adsistenten over zijn gedrag openlijk aanmerking maken.

Men laat Sniet en Lolkema binnen komen, de Secretaris leest hun het Vonnis voor, waarna zij wederom aftreeden.

De Raad meent ook te moeten hooren de betrokkene vrouw Wiemes en haar man.
Wiemes wordt binnen gelaten en wordt door den President gevraagd, of hij eenige grond had, te veronderstellen, dat zijne vrouw met Hoogstra eene verdachte verkeering zoude houden - antwoord dat hij daar volstrekt geene redenen toe gehad heeft; echter dat hij door goede vrienden was gewaarschuwd en dat hij dien ten gevolge met zijne vrouw geschil gehad had; daarna wordt hij buiten gelaten en zijne vrouw binnen geroepen.

De President geeft haar te kennen dat er niet gunstig over haar gedrag en omgang met Meester Hoogstra gedacht wordt, waarover zelfs de adsisten zich als voorschreven hadden uitgelaten. Zij ontkent de verdachte gemeenschap waarmede men haar belasterd, en dat zij altijd met haar man goed geleefd had, en zich met geen ander heeft, noch zoude willen ophouden.
De President zegt, dat echter de al te gemeenen omgang met Meester Hoogstra eene verdachte verstandhouding door sommigen had doen openbaren, en zij, zicht tot verdere stoornis in haar eigen Huisgezin, geen aanleiding tot dergelijke gedachten meer behoorden optewekken, waarna zij aftreed.

Geen der Leden van de Raad iets meer te verhandelen hebbende, zoo wordt den Raad gesloten.
Aldus gedaan op dato als boven. Geteekend: A. de Geus, Adjunct-Directeur en President , J.F. Krieger, A.J. Wijkstra, H. Steenbeek, Onder Directeuren, Blijstra, Mulder en Bourlard, Zaalopzieners, allen leden van den Raad.
In Kennisse van mij, De Secretaris, Stous.


Louis Lolkema


Op 25 maart 1818 doet de Amsterdamse apotheker Ludovicus Lolkama aangifte van de geboorte van een zoon, die dezelfde naam krijgt als de vader. Zijn apothekersknecht Johannes Gerardus Doorhagen gaat als getuige mee naar het gemeentehuis.

 

zoekakten.nl - familysearch.org - geboorten Amsterdam 1818

 


Hoe snel kan een zonnig toekomstperspectief veranderen in misere! Drie maanden later is de apotheker dood en blijft zijn weduwe zonder inkomsten achter met haar kinderen.

De jonge Ludovicus, die de roepnaam Louis krijgt, belandt op 21 november 1832 voor de eerste maal op de Ommerschans. Hij is slechts 14 jaar oud. Bizar! In Veenhuizen blijven de wezen (waarvan velen niet echt wees zijn) in het gesticht tot ze een jaar of 21 zijn. Louis wordt als belhamel tussen de mannen gezet.

 

NL-AsnDA_0137.01_426_265 - inschrijvingsregister Ommerschans 1832

 


We zien dat Louis op 12 augustus 1833 is gedeserteerd en dat zijn Hoofdelijk nummer -volgens de regels- drie maanden later voor een volgende kolonist is gebruikt. Toen Louis op 4 december 1833 opnieuw op de Schans wordt gebracht, was zijn nummer nog wel vrij, maar men wees een nieuw nummer aan hem toe.

Op zijn genealogische kaart is de woelige carriere van Louis op de Schans goed te volgen:

 

bonmama.nl - gegenalogische kaart HBSN 105365 Ludovicus Lolkama

 


Hier zien we dat Louis op 30 december 1835 is gedeserteerd en drie maanden later geroyeerd: een geslaagde ontsnapping dus. Huh? hij heeft vandaag -22 december- 8 dagen provoost gekregen. Is hij dan ontsnapt uit de gevangenis van Ommerschans?

 

Showproces: Hoogstra haalt verhaal

De ware toedracht lezen we in het volgende verslag van de Raad van Tucht, van 30 december 1835. Het verslag begint met een uitgebreide aanklacht van meester Hoogstra waarin hij alle ellende opsomt die hij van Louis Lolkema weet te bedenken. Kennelijk was er naar vandaag naar de zin van Hoogstra onvoldoende eerherstel, waardoor hij dit epistel schrijft. In aanmerking genomen dat Hoogstra de schoolmeester van de Schans is, is er naar mijn mening veel aan te merken op zijn zinsopbouw.

 

bonmama.nl - NL-AsnDA_0186_1623 - Raad van Tucht Ommerschans 1835

 


Nota

Klagten van H. Hoogstra, ingebragt aan de Raad van tucht tegen den kolonist L. Lolkema.

1e. De Markt aan de Dedemsche Vaart is Lolkema dronken geweest en is om 10 uren des avonds te huis gekomen.

2e. De volgende zondag dronken te huis gekomen, de zaalopziener gebrutaliseert is door dezelve geconcineerd maar is vervolgens stilletjes wederom de poort uitgeloopen.

3e. Den 6 December 1835 meen ik heeft hij een mes met zilver beslag gestolen uit het huis van Kris de Bakker en een ander van een boerenjongen uit de zak geligt, deze messen heeft hij aan kolonisten welke tegenwoordig nog in 't gesticht zijn, de ene koper is Reinier Vermeulen en den ander Jan Sjordema; ook heeft hij mispels uit mijnen tuin gestolen.

4e. Spoedig daarop heeft hij 3 halve flesschen genever van de vaart gehaald en bij die gelegenheid heeft hij een jongen Willemse genaamd een steek met een mes in de zijde gegeven.

5e. Boeken gestolen uit de school en onderscheidene goederen van eenen Pokij, welke hij mij meerendeels aan stukken heeft teruggegeven.

6e. Hoe ik de Consistoriekamer ook mogte toesluiten, Lolkema kon er altijd inbreken door middel van eenen grooten spijker of met de pook van de kagchel.

7e. Nu komt er nog bij dat hij bij den Heer Krusinga aande Dedemsche vaart beneden alle kritiek van mij gebabbeld heeft, doch hij was dronken, en heeft zich vervolgens bij onderscheidene menschen vervoegd, onder aanderen bij eene Huibert de Bruin, dewelke hij om inlichting verzocht hoe hij er mede aan moest en hoe hij nu verder met deze Praterij moeste handelen waarop besloten werd dit maar door te zetten. De aanleidende oorzaak van deze praterij is geweest dat ik hem een week voor dien tijd een pak slagen heb gegeven om dat hij brutaal was tegen den Zaalopziener en tegen mij.

8e. Zondag acht dagen zijnde den 13 December heeft hij aan Kolonisten verspeeld een hoed, een lakens buis en ik meen zijne beste schoenen.

9e. Lolkema moest op verzoek van Hoogstra in de raad van tucht zijn buis uittrekken en toen werd ontdekt dat  Lolkema eene dweil om zijn ligchaam had welke hij Hoogstra had afgestolen en dit zelf bekende.

10e. Bij gelegenheid der vorming der Roomsch Catholijke heeft hij een glaasje gestolen bij eenen Geert de Timmerman, doch onderweg gebroken.

11e. Ook heeft hij meer dan waarschijnlijk Koloniale goedern verkocht bij eenen Verbeek aan de Dedemsche Vaart.

12e. Wat moet men dan zulk een voorwerp veronderstellen dat hij of leugen of waarheid spreekt? Is het zoo iemand niet juist hetzelfde wat hij zegt!

Zij gedrag in de School

1e. Onderscheidene kinderen heeft hij wel eens onfatsoenlijk geslagen hoezeer ik hem dit meermalen met harde woorden heb gezegd baatte mij dit niets.

2e. Het jongetje van den Onderdirekteur heeft hij in de verledene week onderscheidene reizen in het ronde gedraait zoodat hetzelve met het hoofd tegen het bord viel en een ijsfelijk geschrei aanhief.

3e. Een kind van den Bakker de Bruin mede in die week voorgevallen heeft hij met spellen gestoken.

4e. het bord waarop hij daaglijks moeste schrijven maakte altijd eenen jongen voor hem schoon, onderscheidene keeren heb ik dit zelf voor hem gedaan.

5e. Onderscheidenen keeren liep hij uit school als hij Onderwijs moeste geven ik meende meerendeels naar de Wal en dan moeste ik de kinderen wederom naar hunne plaats laten gaan om dat ik dan altijd andere werkzaamheden moeste doorrigten.

Antwoord op eene vraag

1e. De vrouw van Wiemes heeft dan de Kagchel gepoetst, dan het Kamertje geschoont dan het goed voor het avondmaal het bekken voor het doopen of iets dergelijks wel eens gedaan of komen halen.

Ommerschans den 28 Dec 1835
H. Hoogstra

Zitting gehouden op Donderdag den 31 December 1835

Alle leden van den Raad zijn tegenwoordig en de President opent denzelve.

door den President wordt aan den Raad voorgelegd en gelezen de hierbijgevoegde Nota van Klagten door den Onderwijzer Hoogstra opgemaakt tegen den kolonist Lolkema, welke op den 22 dezer, voor den Raad van Tucht is gevonnisd, wegens ongehoorzaamheid of laster van zijn Meester, voor acht dagen in de Provoost volgens welke hij op den 30 dezer, dus gisteren, moest ontslagen worden.

Op den 30en des avonds voormeld echter wordt door den Brigadier Veldwachter gerapporteerd, dat bovengemelde Lolkema is gedeserteerd en tevens waarop wordt ontdekt dat hij twee dagen te vroeg uit de Provoost is ontslagen.
De Adjunct-Directeur laat den Onder Directeur binnen dadelijk ontbieden onderzoeke dien, wie, eigentlijk de oorzaak is van het te vroeg ontslaan van Lolkema uit de Provoost. Den Onder Brigadier de Bruin zegt dat hij de orders tot ontslag van den Onder Directeur Krieger had ontvangen, hetgeen den Heer Krieger erkend, en geeft den Heer Inspecteur der Kolonien, welke daarbij juist tegenwoordig was, te kennen, dat het te vroege bevel geenzints met eenig inzigt is geschiedt maar aan een abuis moet worden toegeschreven, over welke onachtzaamheid den Heer Inspecteur zijn ongenoegen heeft getoond.

De Raad neemt in aanmerking, dat de Nota in de Raad van Tucht op den 22en dezer, voorlopig tot Instructie behandeld is, dat den beschuldigden Lolkema , de beschuldigingen meerendeel heeft erkend, als het misbruik van sterken drank, ontvreemding van goederen en weder verkooping van dien.

De verklaring van Lolkema omtrent de ontvreemde Messen in de Nota vermeld, was, dat hij het mes met zilver beslag niet uit het huis van Kris den Bakker aan de Vaart, maar buiten het huis had gevonden en in de zak gestoken, en toen hij daarna in dat huis gekomen was, en er naar dat Mes gezocht wierd, het niet voor den dag durfde brengen, en het toen had medegenomen, dus ontvreemd. dat hij het andere mes ook gevonden had op de weg maar niet uit de zak van een boeren jongen had genomen; de beide messen die hem niet toekwamen, zijn dus door de Raad beschouwd als ontvreemd.

Deze messen zijn door Lolkema verkogt aan de Kolonisten Reinier Vermeulen en Sjordema, welke Personen ook in de tegenwoordigheid van den Heer Inspecteur zijn gehoord, en in den Raad nader bevestigd, daarbij de bedoelde messen hebben vertoond, welke zij van Lolkema hebben gekocht.

De Raad verklaart Lolkema schuldig overeenkomstig Art. 9, 10 en 13 van het Reglement van Tucht, luidende als volgt:
Art. 9 Alle ongehoorzaamheid jegens de koloniale ambtenaren, zal met verplaatsing in de disciplinaire zaal  van drie tot acht dagen worden gestraft en indien dezelve met brutaliteit gepaard gegaan is, met opsluiting voor denzelfden tijd in de Provoost.
Art. 10 Dronkenschap voor de eerste maal zal met opsluiting tot vijf dagen, en voor de tweede maal, met opsluiting in boeijen tot tien dagen toe, worden gestraft, en indien dezelve is gepaard gegaan met verzwarende omstandigheden, als ook eenvoudige dronkenschap voor de derde maal en volgende, met opsluiting in boeijen tot tien dagen toe, te water en brood om den anderen dag.
Art.13 Ontvreemding of Verpanding van Koloniale Goederen of van mede Kolonisten zal worden gestraft met opsluiting in boeijen van drie tot veertien dagen, naar gelang der omstandigheden, des noods te water en brood om den anderen dag en bij herhaling van een dier misdrijven altijd met veertien dagen opsluiting in boeijen, de drie eerste en de drie laatste te water en brood.

De Raad overwegende dat Lolkema zich aan meer andere ondeugden als de voorname hierbovengemelde heeft schuldig gemaakt, meend dat Art.21 van het Reglement hier van toepassing is, luidende hetzelve Art. als volgt:
Art. 21 In al die evallen, waarin de vorenstaande artikelen daartoe vrijheid geven, is het aan den Raad overgelaten de bepaalde dubbele Straffen te vereenigen en die te zamen den schuldigen opteleggen.

Dien ten gevolge besluit men Lolkema, door desertie absent, te veroordelen, en de straffen opteleggen. Volgens Art.10 voor tien dagen opsluiting in de boeijen en volgens Art.13 voor veertien dagen, dus te zamen voor 23 dagen opsluiting in de boeijen, de drie eerste en de drie laatste te water en te brood.

De Raad besluit verder dat wanneer Lolkema van desertie zal worden teruggebragt, gemelde straffen hunne executie dadelijk zullen erlangen.

Geen der leden iets meer hebbende voor te dragen, zoo houdt de President den Raad voor gesloten. 
Aldus gedaan op dato als boven. Geteekend: A. de Geus, Adjunct-Directeur en President , J.F. Krieger, A.J. Wijkstra, H. Steenbeek, Onder Directeuren, Blijstra, Mulder en Bourlard, Zaalopzieners, allen leden van den Raad.
In Kennisse van mij, De Secretaris, Stous.

 

Vrouw Wiemes

Vrouw Wiemes is in 1799 in de Zeeuwse plaats Hoek geboren als Elizabeth Smies. Haar vader overlijdt in 1810, waarna haar moeder hertrouwt met de weduwnaar Hubrecht de Ruiter. Samen hebben ze zes kinderen als ze in 1818 door de subcommissie Axel worden voorgedragen voor opname in de proefkolonie Westerbeeksloot. Elisabeth trouwt in 1820 in Vledder met Dirk Johannes Wiemes. Hij is in 1791 geboren in Amsterdam. Hij is in de eerste jaren van de Vrije Kolonien als bestedeling geplaatst. Het gehuwde stel krijgt een plaats in Frederiksoord, waar vier kinderen worden geboren. Omstreeks 1832 komen ze naar Ommerschans, waar ze de status krijgen van arbeiders huisgezin. In de pikorde van Ommerschans vergelijkbaar met hoevenaar, maar zonder boerderij. Ik vermoed dat Wiemes een rol als opzichter zal hebben vervuld op de Schans. Op 3 september 1835, ruim drie maanden geleden, is Elizabeth Smies nog bevallen van een dochter. Met de roddel die door de Schans gaat, zal ongetwijfeld gefluisterd worden dat het meisje een dochter van Meester Hoogstra is.Maar als Vrouw Wiemes voor de Raad oprecht verklaard heeft dat zij "altijd met haar man goed geleefd heeft" dan is de kleine Elisabeth Francina een echte Wiemes. Als het gezin een paar jaar later wordt overgeplaatst naar Veenhuizen, dan wordt daar in 1839 het zesde en laatste kind geboren.

Een oudere zus van Vrouw Wiemes, Catharina Smies (1798) trouwt met de kolonist Jacob de Vogel. Zij vestigen zich in Dedemsvaart hebben daar tot op de dag van vandaag een groot nageslacht.

 

Epiloog

Op de genealogische kaart van Louis Lolkema zien we dat hij op 23 augustus 1836 weer op de Schans is afgeleverd. De Raad van Tucht wordt onmiddellijk bij elkaar geroepen.

bonmama.nl - NL-AsnDA_0186_1623 - Raad van Tucht Ommerschans 1836

 


Zitting gehouden op Donderdag den 25e Augustus 1836

Alle de Leden zijn tegenwoordig. De President opent de Raad.
Wordt door dezelve gebragt de Kolonist Louis Lolkema No 376 deserteur voor de 2e maal, op den 23 dezer door een policie beambte van Amsterdam terug gebragt.
Op de vraag naar de reden zijner herhaalde desertie, zegt hij gedeserteerd te zijn omdat hij geen zin had op het land te werken dewijl hij altijd als Ondermeester in de School had werkzaam geweest.
Gelezen Art. 11 van het Reglement van Tucht hier boven vermeld.
Hij wordt buiten gelaten.
Men gaat over tot de deliberatie en de Raad komt overeen Lolkema te straffen met Veertien dagen opsluiting in boeijen, waarvan de drie eerste en de drie laatste te water en brood, en het dragen van een onderschijdingspak.
Lolkema wordt weder binnen gelaten. De secretaris leest hem het vonnis voor, waarna hij ter opsluiting wordt weggebragt.

Conclusie: Lolkema krijgt de normale straf voor desertie en de uitspraak van de Raad op 30 december 1835 om hem bij terugkomst direct te straffen met 23 dagen provoost wordt niet uitgevoerd! En dat terwijl meester Hoogstra om de hoek van de deur staat te wachten omdat de volgende zaak gaat over een van zijn strafkolonistes...

Louis Lolkema is na het uitzitten van zijn 14 dagen meteen naar Veenhuizen gebracht, waar hij op 10 april 1837 deserteert. Op 29 juni 1837 is hij voor de vierde maal terug op de Schans en ook die periode beeindigt hij zelf door middel van desertie, op 1 februari 1838. Voor zover ik kan overzien is hij daarna niet terug geweest op de Schans.

Meester Hoogstra

Schoolmeester Haijo Uildriks Hoogstra is afkomstig uit het Groningse Loppersum. In 1820 trouwt hij in het Drentse Sleen met Geessien Willems Kamps. In Sleen wordt in 1822 ook dochter Trijntje geboren. Op 27 mei 1823 start hij op Ommerschans als onderwijzer. In 1825 wordt daar dochter Hillegonda geboren. Op 4 mei 1830 krijgt hij de extra aanstelling als opziener over de strafkolonie. Daarnaast heeft Hoogstra andere bijbaantjes, zoals voorzanger in de protestantse kerkdienst. Uit de twee zaken van vandaag leren we dat hij niet dag in dag uit voor de klas stond: in dit verhaal heeft hij twee assistenten, beide kolonisten zonder onderwijs-achtergrond, die voor de klas worden gezet.

Regelmatig komen we Hoogstra in stukken tegen. zo vond ik hem onlangs in de Post van Weldadigheid in 1838. Hij werd op zijn vingers getikt omdat hij een letterkast had aangeschaft zonder toestemming van de leiding.

 

NL-AsnDA_0186_203_0064 Post van Weldadigheid 1838

 


Ook deze keer kwam hij met de schrik vrij: In Veenhuizen werkte de schoolmeesters in 1838 al met zo'n letterkast en dus waren Hoogstra's argumenten valide.

 

voorbeeld letterkast zoals Meester Hoogstra die in 1838 aanschafte



Ik zou Haijo Hoogstra te kort doen door zijn geschiedenis op de Ommerschans, van 1823 tot aan zijn dood in 1875, in een paar alinea's te beschrijven. Als alle bronnen zijn wakker geschud dan is er over hem een boek te schrijven. En in de wandelgangen heb ik gehoord dat daar inmiddels aan wordt gewerkt...


delpher.nl - Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant 22 mei 1875



grafsteen Haijo Hoogstra begraafplaats Ommerschans

 

lees ook:

 

 

Auteur:Helmuth Rijnhart
Trefwoorden:Maatschappij van Weldadigheid, Ommerschans, Raad van Tucht
Periode:1835
Locatie:Overijssel
Thema's:Dagelijks nieuws van de Ommerschans, Verhalen

Reacties

Er zijn nog geen reacties op dit item

Plaats een reactie

Velden met een zijn verplichte velden.