image/svg+xml

29 november 1836 - De Storm

Verhaal

29 november 1836 - De Storm

Plaatje bij verhaal: storm2.jpg

Op de middag van dinsdag 29 november 1836 trekt een zware storm over Nederland. Op de kust stranden schepen en in het hele land waaien schoorstenen van daken. In Raalte stort de in aanbouw zijnde R.K. kerk in, waarbij twee bouwvakkers omkomen. In Veenhuizen verdrinkt de dochter van een veteraan-veldwachter nadat ze door de wind in het water van de 6e wijk terecht is gekomen. Op Ommerschans stort een deel van van het bedelaarsgesticht in. Gelukkig zijn er slechts twee dodelijke slachtoffers...

 

 

delpher.nl - Nederlandsche Staatscourant 3 december 1836

 


In de inkomende post van de Permanente Commissie, het hoogste bestuursorgaan van de Maatschappij van Weldadigheid met zetel in Den Haag, vinden we een aantal brieven die betrekking hebben op de gevolgen van de stormramp binnen de Koloniën van Weldadigheid en in het bijzonder voor de Ommerschans. De brieven geven niet alleen een gedetailleerd beeld van de schade; ze laten tussen de regels door ook zien hoe de briefschrijvers, de topmanagers binnen de Maatschappij, zich willen profileren ten opzichte van hun collega's. Voor een goed begrip laat ik daarom eerst zien hoe in 1836 de top van de organisatie in elkaar zit.

 


De inspecteur der Koloniën, Wouter Visser, begon zijn carrierre binnen de Maatschappij van Weldadigheid in het voorjaar van 1820 op de Ommerschans, waar hij als eerste adjunct-directeur werd aangesteld.
Een jaar later werd hij benoemd tot Directeur der Koloniën met standplaats Frederiksoord. Zijn band met de Stichter, Johannes van den Bosch, kreeg op 28 oktober 1823 extra glans. Die dag trouwde hij met Constantia Daniella Elizabet de Sturler. In dezelfde plechtigheid huwde Johannes van den Bosch met Rudolphina Wilhelmina Elizabeth de Sturler, de oudere zus van Constantia. In 1831 kreeg Wouter Visser op eigen verzoek ontslag als Directeur.
Maar hij bleef in dienst bij de Maatschappij van Weldadigheid in de nieuwe functie van Inspecteur der Koloniën. In die rol reisde hij regelmatig langs de koloniën om de toestand te inspecteren. Met zijn elf jaar ervaring was hij als geen ander bekwaam om snel te doorgronden hoe de vlag er bij hing.
Zijn opvolger als Directeur werd de voormalige klerk Jan van Konijnenburg, die deze functie tot aan zijn pensioen in 1870 zou bekleden.
Sinds het vertrek van Wouter Visser als adjuct directeur op Ommerschans hadden al een aantal opvolgers de revue gepasseerd, waaronder Jacob Vertraugoth Harloff, die ook in de kantlijn van dit verhaal een rol speelt. Harloff nam in 1831 ontslag van de Maatschappij en ging als tapper verder aan de Dedemsvaart, 5 kilometer verderop. De huidige Adjunct, Adrianus de Geus, bekleedde voorheen dezelfde functie op één der gestichten in Veenhuizen. Hij kwam in 1834 op deze positie op de Ommerschans.

 

De Storm

 

Allereest de brief van Adrianus de Geus, gericht aan Wouter Visser, met copie aan de Permanente Commissie

 

NL-AsnDA_0186_177_0454 Post van Weldadigheid 30 november 1836


Ommerschans, 30 November 1836

Ik moet UWEDG met het grootste leedwezen kennis geven dat den hevigen Storm, die gister namiddag van half drie tot circa Zeven Ure in deze Streken heeft plaats gehad, groote rampen voor de Maatschappij heeft ten gevolgen gehad. Omstreeks Vier ure zijn van het Gesticht ingestort vier zalen, welke gelegen zijn, tusschen den Zuidwestelijken hoek van het Gesticht en de Woning van den Zaalopziener Mulder, in het midden van de Westelijke zijde. Deze zalen zijn zoodanig ontramponeerd dat er geen denkbeeld van te maken is, dus dak, zoldering, muren, en alle getimmerte is gebroken, en door elkander gestort, dus ongeschikt om in dit Saison voor Woning bruikbaar te worden gemaakt. Misschien zoude een dier zalen, waarvan de muren en zolder nog toeschijnt in wezen te zijn, door een hulpdak woonbaar te kunnen worden gemaakt.

En bij deeze ramp zijn twee kinderen omgekomen, welke onder de Puinhopen zijn weggenomen, terwijl Vier andere daaruit met levensgevaar zijn gered, terwijl Vier vrouwen ligt gekwetst zijn. Niet minder als twaalf duizend dakpannen zijn er van het Gesticht en andere gebouwen verbrijzeld. Een gedeelte van het dak van de Smederij is afgerukt. De hekkens tot Scheiding der kunnen hebben veel geleden.
De muren van het Gesticht op onderscheidene plaatsen ontzet - de overige gebouwen binnen hebben geen andere Schade bekomen, als het verlies van dakpannen - dat overal groot is, In de buitenkolonie heeft den Storm ook aanmerkelijke Schade toegebragt, die ik zelve nog niet heb kunnen opnemen, en dus volgens rapporten van de Wijkmeesters hoofdzakelijk kan berigten.

bij Hoeve No 1 de Hooiberg aan het dak veel geleden.
bij Hoeve No 2 de Hooiberg en koornbulten half afgewaaid.
bij Hoeve No 3 het dak van de hoeve voor 1/4 gedeelte afgestormd, de koornbulten geleden.
bij Hoeve No 4 van de hooiberg het dak ingevallen, en koornbulten omvergewaaid.
bij Hoeve No 5 een Stuk uit het dak van de hoeve, en koornbulten de kop afgestormd.
bij Hoeve No 6 een koornmeit de kop af.
bij Hoeve No 7 drie koornbulten en een hooimeit omgeworpen.
bij Hoeve No 8 de hooiberg veel geleden.
bij Hoeve No 9 de koornbulten defect.
bij Hoeve No 10 de dorsschuur ingestort.
bij Hoeve No 11 Een garstbult omgewaaid.
bij Hoeve No 12 de dorsschuur omgewaaid en koornbulten geleden.
bij Hoeve No 15 een rogge bult omgewaaid.

Alle de genoemde rampen zullen zeker voor de Maatschappij eene inorme schade zijn - welke in deeze oogenblikken niet nauuwkeurig kunnen worden opgegeven, en zelfs zoude een globale raming daarvan zeer veel van de wezentlijke Schade kunnen verschillen, ik stel dezelve echter tuim zeven duizend Guldens te bedragen.
Thans is het echter geen oogenblik om daarbij langer stil te staan, dadelijke middelen tot voorziening zijn, de punten, waarvoor ik UWEDG mijne gedachten zal mededeelen. De eerste behoefte is, om een transport van honderd Vrouwen van hier naar Veenhuizen over teplaatsen uithoofde er 160 Plaatsen onbruikbaar zijn geworden, en de Vrouwenzaal die nu nog ledig stond, en voor mannen bestemd was, door Vrouwen is ingenomen, zoo dat er  dan nog 20 Plaatsen zoude te kort komen voor Vrouwen. Doch daaronder deze een aantal kinderen zijn, zoude die wel kunnen geborgen worden. Ik zal derhalve UWEDG goedkeuring omtrent een overplaatsingte gemoet zien, en ingeval ik een der ontramponeerde Zalen spoedig woonbaar zoude kunnen maken, zoude het Transportmaar uit 75 hoofden behoeven te bestaan, het geen zich dan na gelang van zaken zoude kunnen doen wijzigen.

Voorts is de eerste en grootste behoefte om twaalf duizend dakpannen, die men in deze Streken zeker niet dadelijk kan bekomen, en waarin evenwel met den meesten Spoed dienden voorzien te worden, en waartoe naar mijn inzien nu het water nog open is, de beste gelegenheid bestaat, om eene Scheepslading die de Partij uit zal maaken, onmiddellijk nar de ommestreken van Woerden te ontbieden, waartoe naar mijn oordeel de Permanente Kommissie zelve in de beste gelegenheid is, om zoodanig eene bestelling te laten doen, om er spoedig zeker van te zijn. En ingeval UWEDG zoude menen, dat ik in de behoefte zelve uit deze Streken zoude moeten voorzien, Verwacht ik van UWEDG de nodige autorisatie, doch, vrees ik dezelve niet zullen te kreigen zijn, om dat ook in deze Environes de Woningen met Pannen gedekt veel geleden hebben.

Gelukkig! dat de goede order in het Gesticht niet is gestoord geworden - hoezeer het verblijf in het Gesticht in de aller akelijkste Storm Ure, allerverschrikkelijkst geweest is, zoo dat er veele wanhopig rondliepen - en ik ook zelfs moest vreezen, dat de rampen nog veel groter zoude hebben kunnen worden. Ook het dak van mijne woning was op het Punt van in te storten, doch is het bij het instorten van de Schoorsteenkap aan de oostzijde gebleven, En eindelijk was het gelukkig dat alle de Vrouwen der beide bovenzalen die zijn ingestort, nog in de buite kolonie waren, door den Storm later thuis gekomen zijnde, hadden anders veele hunner het leven kunnen verliezen. Ook een groot aantal der kinderen uit de benede zaal in den hoek waren in de middag School en konde wegens de Storm niet naar het Gesticht gebragt worden, het geen ook toevallig heef mogen dienen, om dezelve voor hun omkomen te mogen beveiligen.
Het noodzakelijkste van de zoo ongelukkige rampen, heb ik UWEDG zoo kort mogelijk beschreven, en hoop dat den onderhavigen Storm in de overige kolonien niet dergelijke ongelukken zal hebben veroorzaakt, en dat God, ons verder behoeden mag. Ik eindig in afwachtig van UWEDG antwoord, omtrent de noodzakelijkste voorzorgen.

Eindelijk geef ik UWEDG kennis dat de twee bij den Storm opgekome kinders zijn Anna Peters, geboren den 7 april 1832 - kind van de strafkoloniste Trijntje Flap uit de vrije kolonien - en Berendina Nienhaus geboren den 5 january 1833, kind van Agnes van Gessel, bedelaars koloniste.

de Adjunct Directeur
Ads de Geus

 

Twee kindergraven


De ochtend na de storm melden zich twee mannen op het gemeentehuis van de gemeente Stad Ommen in de gelijknamige plaats. Het zijn sergeant Cornelis de Bruin en zaalopziener Jan Abraham Delfos, die aangifte komen doen van het overlijden van de twee kleuters die slachtoffer zijn geworden van het instorten van de zaal waar zij verbleven.

Berendina Neienhaus is geboren te Lichtenvoorde, waar haar vader woont. Hij is daar smid. Ik heb nog niet helder waarom Berendina met haar moeder, de 33-jarige Agnes van Gessel, op de Schans terecht zijn gekomen. 

 

bonmama.nl - familysearch.org - overlijdens Stad Ommen 1836

 


Volgens de overlijdensactes moet het tijdstip van overlijden op 5 uur liggen. Dat is een uur later dan wat de Geus gerapporteerd heeft. Mogelijk zijn de kinderen omstreeks 5 uur ontdekt onder de puinhopen en is dat tijdstip aangehouden bij de aangifte.



bonmama.nl - familysearch.org - overlijdens Stad Ommen 1836

 


Het tweede kind, Anna Pieters Flap, is een buitenechtelijk kind van de 22-jarige Trijntje Flap, die in de vrije kolonie Willemsoord opgroeide. Ze verblijven in Ommerschans in de Strafkolonie, opgezonden vanuit Willemsoord op 8 mei 1833. Dat zien we in het register van de strafkolonie. Opvallend aan deze inschrijving is dat Anna op 6 mei zou zijn geboren en dat de inschrijving te Ommerschans twee dagen later zou zijn. De reden van haar verbanning naar Ommerschans ligt ongetwijfeld in haar onzedelijke gedrag, waardoor ze zwanger is geraakt. Dat gedrag is overigens in Ommerschans niet drastisch verbeterd, want een jaar geleden, op 1 december 1835, is Trijntje opnieuw bevallen, nu van een zoontje. Hij heeft de ramp vandaag overleefd.

 

Stoelpoten


Bij de Kopie-brief, die door de Geus rechtstreeks werd verstuurd aan de Permanente Commissie, voegde hij een tweede brief toe, met het opschrift Particulier. wat betekent dat hij deze brief in vertrouwen aan de PC stuurde, zonder zijn meerdere Wouter Visser daar in te kennen. Het ziet er voor mij uit als ordinair zagen aan stoelpoten.

 

NL-AsnDA_0186_177_0457 Post van Weldadigheid 30 november 1836

 


Ommerschans, den 30e November 1836

Welwedele Gestrenge Heeren!

Uit den officielen Copiebrief die ik de eer heb hiernevens te voegen, zal UWEDG ontwaren, welke rampen alhier gister door den plaatsgehad hebbende hevigen Storm zijn veroorzaakt, en waaromtrent ik nu verder kan berigten, dat ik de verbrijzelde bouwstoffen van de ingestorte zalen van het Gesticht dezen dag begonnen heb, te doen opruimen; en dat het mij nu gebleken is, dat een der vier onderhavige zalen, door het daarop plaatsen van een hulp dak spoedig woonbaar zal kunnen gemaakt worden, en waarmede ik met behulp van de beschadigde materialen morgen zal beginnen. De meeste zolderbalken dezer zaal zijn echter geheel engedeeltelijk doorgebroken en die ondersteunt zullen worden. Van de dakpannen van de bedoelde zalen is niets teregt gekomen, en slechts weinige zolderbalken die onbeschadigd uit de puinhopen zijn gekomen, meerendeel in twee en drie stukken gebroken, het overige houtwerk zoo als dakspanten, zoldering, glasramen in een woord verbrokkeld, terwijl het meubilair ook zeer veel geleden heeft. Nooit zag ik een verwoesting van dien aart, waarvan alles zoo totaal verbreizeld is.

De grootste verlegenheid is nu, gebrek aan dakpannen, zoo als UWEDG kunt nagaan, dat bij regen achtig weder, de zalen der boven verdieping, op de meeste plaatsen, bijna onbewoonbaar moeten zijn. Ik neem derhalve de vrijheid UWEDG op den spoedige voorziening in dakpannen, naar aanleiding van mijnen Copie brief voorz. aantedringen om redenen dezelve in deze streken in die massa niet verkrijgbaar zijn. Trouwens heden aan den Dedemsvaart bij alle magazijnen reeds geen voorraad van Pannen waren.

Voorts moet ik UWEDG melden, dat het gesticht behalve gemelde Schade ook zeer veel aan de buiten en binne regthams (?) muren gelden heeft, het geen aande aanmerkelijke afwijking derzelve van de dwarsmuren kan worden waargenomen, zoo dat bij volgende Stormen de bevolking gansch niet veilig daarin kan beschouwd worden. En welken toestand van het gebouw, aanleiding heeft gegeven een plan te bedenken om tot voorkoming van dergelijke ongelukken het Gesticht meer te versterken, en waar over ik mijn gevoelen bij de eerste overkomst aan den Heer Directeur der Kolonien zal mede deelen om daarvan het nodig gebruik zoude kunnen gemaakt worden. Mijn Plan tot dat einde staat in verband om 250 Hoofden Bedelaar méér als thans in het Gesticht te kunnen plaatsen, hetgeen bij de uitbreiding van den Landbouw of ter deze voltooiing daarvan, naar mijn inzien voordeelig zoude moeten werken, om redenen dat voor die meerdere vestiging van 250 Bedelaars geen meerdere kosten voor administratie zoude boehoeven ten gevolge te hebben. Intusschen wanneer een groter getal Bedelaars te vestigen niet in verband kan gebragt worden met de zoo hoog nodige versterking van het gesticht, dan zoude die behoefte echter op eene andere weize dienen te worden inachtgenomen, en waaraan ik intusschen mijne gedachten niet zal laten rusten en aan den Heer Directeur ook mede deelen. Ik hoop intusschen, dat de Permanente Komissie het mij niet euvel zal nemen, regtstreeks met haal welEdele gestrenge ofschoon Particulier in Corrspondentie te zijn gekomen, en waartie de aanleidende oorzaken mij gedreven, zoo ik vertrouwen had verschooning zullen Strekken, trouwerns ik daar door alleen gemeend heb de Zaak der Maatschappij te behartigen.



beeldbankavereest.nl - katingermolen, die ook beschadigd werd bij de stormramp

 


Eindelijk kan ik UwEdG omtrent  de rampen in de buite kolonie melden, dat de Schade aan geene andere voorwerpen geschiedt zijn, als in mijnen Copie brief vermeld. Doch dat de wezentlijke verliezen van Graan en Hooi ook nu nog niet naauwkeurig kunnen opgegeven worden, doch wel, dat mijne opgave van de gesamentlijke Schade binne en buiten niet overschreven is, die op zeven duizend gulden te ramen.

Pudeie Euvirans in de gewone Maatschappij is ook veel Schade. Het huis van wijlen den heer Harlof is voor 2/3 deel ingestort. De Kater Molen onder Avereest inwendig zeer beschadigd - het nieuwe agterhuis der Pastorie te Avereest ook ingestort - een boere plaats aldaar geheel omgewaaid - en veele anedre boere woningen tusschen hier en Meppel vertransponeerd. Zoo dat niet alleen de Maatschappij in de ongelukkige gevolgen van den Storm , maar ook veele andere deelen.

Eindelijk hoop ik de voorzienigheid ons hier naar verdere onheilen van dien aart zal behoeden, waarmede ik de eer heb met de meeste onderdanighen mij te onderteekenen.

WelEdGestrenge DWD
Ads de Geus

 

Jan van Konijnenburg


Wat deed directeur Jan van Konijnenburg intussen? Hij zat tijdens de storm in Frederiksoord en kort na de storm hoorde hij als eerste van schade in Veenhuizen, dat op een aanmerkelijk kleinere afstand van Frederiksoord ligt dan de Ommerschans. Wouter besloot meteen naar Veenhuizen te vertrekken om daar persoonlijk de schade te inspecteren. Daar hoorde hij van de ramp op Ommerschans, waarop hij op 1 December de volgende brief schrijft aan de Permanente Commissie.



NL-AsnDA_0186_178_0001 Post van Weldadigheid 1 december 1836


Veenhuizen, 1 December 1836

Heden Avond ontving ik alhier de berigten van de Ommerschans, waarvan de Adjunct-directeur UWEDG onmiddellijk kennis gegeven heeft.
Een transport vrouwen, ten hoogstens 160, zal onmiddellijk herwaards worden overgebragt, waarna er hier weinig of geen plaatsen meer open blijven. Dientengevolge heb ik de eer, UWEDGestr. in overweging te geven, om de opzending van bedelaars voor het oogenblik overal te doen staken. Ik kan wel nagaan dat dat niet zoo spoedig algemeen zal zijn gemaakt, maar een 20, 30 kunnen er altijd nog wel geborgen worden. Grooten transporten evenwel zouden ons in de grootsten ongelegenheid brengen.

Voorts ben ik zoo vrij UwEDG te verzoeken om eene scheepslading pannen naar de haven van Zwartsluis te doen verzenden, alwaar de schipper een brief van mij zal vinden bij den heer Burgemeester van Setten, waari ik hem zal te kennen geven waarnaar de pannen van daar moeten worden gezonden, daar er hier ook grootelijks behoefte aan dezelve bestaat.

Alhier zijn 2 schapen hokken gansch ingestort, waarbij een 8-tal schapen zijn omgekomen. De schuur der hoeve 2 van Zemel is mede ingestort. De wagenmakerij is genoegzaam ingestort. De nieuwe smederij, welke ong onderhanden was, aanmerkelijk beschadigd. Overigens zijn er een groot aantal pannen verloren en andere kleine schade geleden.
Slechts één meisje, een veteranen-dochter, is er in het water gewaaid en verdronken.

Na mijn tehuiskomst zal ik UwEDG nader rapport kunnen doen.

De Directeur der Kolonien
J. van Konijnenburg

Vergeleken met andere brieven van Konijnenburg lijkt deze in haast geschreven. Dat verklaart wellicht ook de wonderlijke redactie van de brief, waar het verdrinken van de 19-jarige veteranendochter Clazina van der Wielen bijna als voetnoot wordt genoemd.

Alledrenten.nl - overlijdens Norg 1836




Clazina is de oudste van zes kinderen van veteraan-veldwachter Johannes van der Wielen. Zijn vrouw is zes maanden zwanger tijdens dit drama: zij bevalt in maart 1837 van een gezonde zoon. 

 

De Geus drukt door


Intussen heeft de Geus nog niets gehoord van zijn meerderen in Frederiksoord en Den Haag. Tijd voor een volgend initiatief. Logementhouder, aannemer en Assessor van de gemeente Avereest, Meine Jelkes Kruizinga, die op een steenworp afstand van de Schans woont, is vanzelfsprekend de schade komen bekijken en hij heeft de Geus getipt hoe hij snel aan een lading dakpannen zou kunnen komen.


NL-AsnDA_0186_178_0018 Post van Weldadigheid 2 december 1836


Ommerschans den 2 December 1836

Weledele Gestrenge Heer!

Ik heb de eer UWEDG ter kenisse te brengen, dat ik gister van den heer Kruisinga vernomen heb, dat hij dezer dagen zijnen Zetschipper met eene scheepslading Turf aan UWEDG addres heeft afgezonden; en dat hij van gedachten was, dat dien schipper thans met zijne lading in s Gravenhagen onder de lossing zoude leggen. En daar met dat vaartuig gevoeglijk een Lading met dakpannen herwaards zoude kunnen gezonden worden, en overwelke hooge behoefte ik de Permanente Kommissie bij mijn brief van den 30e November jl geschreven heb - ben ik zoo vrij UWEDG aan die goede gelegenheid  te herinneren; uithoofde dat het mogelijk zoude kunnen zijn, dat het UWEDG niet bekend is, dat gemelden schipper na de lossing naar de Dedemsvaart zoude terugkeren, en den Heer Kruisinga mij verzocht heeft UWEDG te verzoeken, bedoelden zetschipper met de lading dakpannen te begunstigen; terwijl met dien schipper zeker beter tot acccoord zal gekomen kunnen worden. En eindelijk kan ik nog melden, dat bij de opruiming van de bouw stoffen nog zooveel heele dakpannen zijn opgezogt, dat er nu met Tienduizend stuks genoeg zullen zijn.

Gister avond heb ik nog geen antwoord op mijn berigt omtrent den ... ramp aan den Heer Directeur ontvangen; ik ben dus van gedachten dat ZUED morgen of heden hier zelve zal komen.

De bevolking van het Gesticht moet zich nu uithoofden van gebrek aan zalen zeer behelpen doch ik geef UWEDG de verzekering, dat de gehele bevolking daarover de minste ontevredenheid betonen, en zich naar de bestaande omstandigheden geduldig schikken.

Ik eindig onder aanbieding van de Complimenten van mijne familie, en van die de eer heeft zich met de meeste Hoogachting te noeme.

Weledelgestrenge Heer

UwED EGGetr. DWD ondr.
Ads de Geus

 

Wouter Visser op pad


Als de berichten binnen komen bij de Permanente Commissie in Den Haag, wordt besloten Wouter Visser op pad te sturen, eerst om dakpannen te regelen en dan om de situatie te Ommerschans in ogenschouw te nemen, de noodzakelijke acties te nemen en tenslotte alles te rapporteren aan de P.C. Welnu, dat is Wouter wel toevertrouwd! Een week later is hij terug van zijn trip en ligt het verslag bij zijn broodheren.



NL-AsnDA_0186_178_0211 Post van Weldadigheid 13 december 1836




Na dat het rapport van den Heer Adjunct Directeur De Geus dd 30 November behelzende eene opgave van den ramp te Ommerschans der Maatschappij overgekomen den 3 december bij de Permanente Commissie was ontvangen, den Last ontvangen hebbende om mij dadelijk naar de Ommerschans te begeven, aldaar den staat der zaken nader optenemen, de nodige maatregelen ter voorkoming zooveel mogelijk van meerdere ongelukken te beramen, onderweg door aankoop en verzending van dakpannen in de eerste behoeften te voorzien enz.enz. heb ik getragt daaraan met de meeste spoed zoo goed mogelijk te voldoen, en heb de Eer van mijne verrigtingen en bevindingen zoo te Ommerschans als Veenhuizen en in de gewone Kolonien te doen het volgende verslag.

Al aanstonds na het bekomen der orders en mondelinge instructien tot deze buitengewone zending van de Permanente Commissie, heb ik mij per Extra rijtuig op weg begeven, en hoezeer het te veronderstellen was, of liever niet tegenstaande ik was geinformeerd dat al de dakpannen aan de fabrijken tusschen Leiden en Alphen reeds daags na den storm waren opgekogt, aan bijna alle de fabrijken aangemeld en den waarheid van het vorenstaande vernomen.
Ook te s. Molenaarsbrug, waar zich drie zulken fabrijken bevinden en waarheen een mijner bekende, der zaken kundig, welwillend te Alphen woonachtig man mij te vergezellen, was geen enkelde pan meer te koop, niet alleen, maar volgens een nader aldaar ontvangen berigt waren de pannen ook reeds te Woerden verkogt tegen f50 ja zelfs tot f60 de 1000 stuks. Niet tegenstaande deze ontmoedigende tijding zette ik mijne reis voort, voorzien van een adres van bovenbedoelden Heer te Alphen aan eenige voorname pannebakkers te Woerden. Ik zal de aandagt der Permanente Commissie niet langer vermoeijen met een verhaal van mijne onderzoekingen enz.zijnde het vorenstaande reeds genoegzaam om te doen zien, dat ik mij gelukkig mogt achten, toen eindelijk de pannenbakker Jacobus Brunt te Woerden mij 20.000 stuks verkogt voor f. 40 de 1000, zijnde het dubbel van den gewone prijs, en onder beloften van den volgenden dag al het mogelijke te doen om een schip te bekomen, het zelve dadelijk te bevrachten tegen den minst mogelijken prijs, die echter waarschijnlijk meede hoog zoude lopen, te meer daar ik van oordeel was om ter besparing van enkelde guldens de zonodige verzending geene vertraging te doen ondergaan, naar al het geen ik met den gemelden Brund besproken had en zijne handelwijze te oordelen vermeende ik gerust de spoedigst mogelijke verzending der dakpannen hem te kunnen verlaten ten einde de reis naar de Ommerschans te vervolgen; in mijne bovenbedoelde goede verwagting ben ik dan ook niet teleurgesteld, daar volgens bekomen berigt bij den Directeur der Kolonien die pannen reeds op maandag den 5e zijn ingeladen en vertrokken.

Voor mijn vertrek uit Woerden had ik den Heer Directeur der Kolonien van mijne reis, het oogmerk derzelven, en den aankoop den pannen geinformeerd, met te kennengeving van mijne Wensch ZWED te Ommerschans te ontmoeten.
Den 5e kwam ik des morgens vroegtijdig te Ommerschans aan en begaf mij ogenblikkelijk naar de plaats waar de storm hoofdzakelijk deszelfs verwoesting had aangerigt, naar het ingestorte gedeelten van het hoofdgebouw namelijk, en bezogt vervolgens in deze oogenblikken, en voor het vervolg niet minder belangrijke gedeelten van het zelve, die hoewel staande gebleven, veel geleden hebben, en vond een en ander als volgt.

Het ingestort gedeelte zijnde de zuidelijke helft der westzijde of flank van het gebouw, beslat meer bepaald het gedeelte tusschen de Zaalopzieners woning en keukens in de Zuidwesthoek en zaalopzienerswoning en keukens in de midden der beschreven zijde des gebouws, dus juist ter lengte van twee zalen of p.m. 125 R. voeten. Van dit vak nu is het geheele dak met spantwerk ingestort en vernield, heeft in deszelfs val verpletterd de bovenzolder met alle de planken en balken ten getalle van 42 zijnde dezelve 3 vt midden op midden van elkander gelegen, zoodanig dat geen derzelve gevonden wordt die niet geheel aan twee of drie stukken gebroken is, vervolgens is deze verbrokkelde massa, benevens de buitenmuur tot op de 1e verdieping die nu deszelfs kragt en sterkte verloren had, gezamenlijk op de vloer der bovenzaal nedergestort, die nu nog minder instaat was dan de bovenzolder daaraan wederstand te bieden, zoo dat ook van deze zolder balken niet meer dan 4 of 5 aan de zeide van de hoekwoning zijn onbeschadigd gebleven, en de overige 16 aan stukken op de benedenvloer der zaal zijn neer gekomen terwijl die van de zaal aan de zijde van de midden ook alle nagenoeg zijndoorgebroken of liever gekraakt, zoo dat van de eerstgemelde zaal ook de binnenmuur is omgevallen terwijl van de anderen zoo wel de buiten als de binnen muur tot op de hoogte der bovenzalen is blijven staan (1) met dat gevolg dat door die balken van de noodige stukken te voorzien, en een hulpdak van planken boven den zoldergemaakt te hebben, die eene beneden zaal, reeds weder tot eene bruikbare woning is ingerigt.

(1) Of dit juist zoo in deze opvolgende order is geschied, dan of eerst de muur is bezweeken en daarna de zolder en dak ingestort en in hunne val alles zodanig hebben verbrijzeld is onzeker, niemand had dit opgemerkt en doet ook niets af ter zake is de beschrijving der ruine zelve. 

Ik vertrouw dat het bovenstaande genoegzaam zijn zal om de Permanente Commissie in staat te stellen zich ten minsten eenigszins een denkbeeld te kunnen maken van de ruine zoo als die zich een ogenblik na het gebeurde heeft vertoond. Nu ik dezelve zag had zij een gedeelte van haar akelig aanzien verloren, daar het puin en de verbrokkelde sparren, planken en balken, van de plaats waren weggenomen, de openingen aan de zijde der zaalopzienerswoningen digt gemaakt, de reeds gemelden benedenzaal geformeerd enz. maar vervuld iedereen nog met ijzing en schrik wanneer men zich voorsteld dat dit het gewone verblijf was van 160 menschen, waar onder veele kinderen, die meest alle juist op deze tijd, het zij om te werken of nuttig onderwijs voor hunne volgende bestemming te ontvangen, de zalen hadden verlaten, daar geen enkele zaal buiten deze op eenig uur van den dag zodanig ontvolkt wordt, als zijnde alle andere, gedeeltelijk door invalide mannen en vrouwen onder de werkvatbaren bewoond, die waarschijnijk onder de puinhopen zouden zijn bedolven.

Wanneer die zalen in plaats van deze waren ingestort; hoe groot dus ook de tot hiertoe beschreven ramp zijn mag en wij het verlies van twee kinderen daarbij te betreuren hebben, kunnen wij niet nalaten de hand der voorzienigheid te erkennen daarin dat juist deze zalen zijn ingestort op een tijdstip dat de bewoners, derzelven om nuttige bezigheden te verrichten hadden verlaten.

bedelaarsgesticht Ommerschans op de kadasterkaart 1860



Op bovenstaande kadasterkaart uit 1860 heb ik in rode kleur het gedeelte gemarkeerd dat op 29 november 1836 is ingestort. 

Ik ga over tot de beschrijving van den staat waarin bepaaldelijk het overige gedeelten der West en Oostzijde van het gebouw zich bevinden.
Op de zolders en aan het dak kan men geen verandering ontwaren, en staan de spanken of eigenlijk de sparren  op de dekstukken der zimuren zonder eenige verschuiving. Die muren zelven zijn intusschen aanmerkelijk verzet, dat is, van boven, van het westen naar het oosten overgebogen. Ik heb dit op sommige plaatsen tuschen de beide zolderingen op de halve hoogte derzelven met een schietloot waargenomen op 2, 3 en 4 duimen tot beneden toe op enkelde plaatsen wel to 5 duimen Rijnl.: het digst aan de dwarsmuren is dit het minsten, intusschen is de binnen zijde muur aan de westflank en buitenzijde muur aan de oostflank, van de dwarsmuren afgescheiden, aan de bovenste zolder ter wijdte van een a twee duimen, terwijl dit in de benedenzalen nergens wordt waargenomen; overigens zijn al die buitenmuren vrij van scheuren gebleven , alleen met uitzondering van de westersche buiten muur waar volgens zeggen van de Heer Directeur der Kolonien, die na mij te Ommerschans geweest is, van boven zich eene scheur in eene horizontale richting moet bevinden die echter door mij niet is opgemerkt, en ik daarom vooronderstel dat niet groot zijn zal, doordien de beide buitenmuren van het gebouw gelijkelijk als het waren voor den wind afgebogen zijn, zijn de ankers aan de balken even als aan de muren behoorlijk bevestigt gebleven zonder aan een of ander zijde van het dekstuk of slove te zijn geweeken.
Geene der binnenmuren is gescheurd noch verzet, anders dan het reeds genoemde gedeeltelijke losscheuren derzelven van de buitenmuren. Eindelijk heb ik nergens eenige afwijking der deuren en glaskozijnen van de muren of verdringing derzelve bespeurd.

De zuid en noordflank van het gebouw schijnen niet te hebben geleden dan aan de daken waarvan eenige honderden of duizenden dakpannen zijn afgewaaid. Al de schaden aan de overige gebouwen zoo tot de binnen als buiten kolonie behoorende zijn door den Heer Adjunct directeur de Geus in zijne Copie brief in den aanhef dezes bedoeld, genoegzaam duidelijk aangewezen, eene nadere omschrijving derzelve kan dus hier overbodig worden geacht, te meer daar zij in vergelijking van de schade van het hoofdgebouw en de hevegheid van den storm als voor niet groot of buitengewoon te beschouwen zijn. Ik vervolg dus met de opgave van het geen ter voorkoming van meerdere schade en berging der 160 kolonisten enz. is gedaan. Bevalve het bewoonbaar maken der zaal waarvan reeds gesproken is, en op nieuw logeren van het gewone getal vrouwen in dezelve, zijn aanvankelijk de overige in andere vrouwen en kinder zalen verdeeld, niet dat daarin open of leedige plaatsen waren, maar men heeft de kinderen twee aan twee in een kribbe of hangmat doen slapen en de vrouwen op de kistjes of banken met hunnen hangmatten en bedde goed, voor zooveele dit uit de ruine is geborgen; Intusschen hebben de kolonisten zich slegts weinige dagen op deze wijze behoeven te behelpen, daar de 6e een transport van 100 per schip naar Veenhuizen is gezonden, die aldaar den 8e zijn aangekomen;

Daar de Keukens onbeschadigd zijn gebleven behoeft in de wijze noch plaats van spijsbereiding geene verandering of voorziening te worden gemaakt.
Naar al het geene ik heb kunnen vernemen is de bevolking gedurende en na het ongeluk rustig gebleven, zijnde alleen zooveel mannen aan de vrouwen zijde toegelaten als men tot hulp meende noodig te hebben; de tweede daarop volgende nagt echter, toen het weder sterk waaide en de vrouwen door het vallen van een pan of iets anders, verschrikt en groot geschreeuw maakte, zijn een menigte mannen, ongevraagd of ongeroepen, naar dien kant gesneld, sommigen misschien met het beste oogmerk, andere welligt ook met minder edele beginsels, tot de Onder Directeur en de zaalopzieners derzelve alle naar de mannen zijde hebben terug gebragt, waarna men geoordeeld heeft sommige voor den raad te roepen, meer toch om hun te doen gevoelen dat zij in geen geval vrijheid hebben ongeroepen naar de vrouwen zijde te gaan, dan om hun na het het gebeurde daar voor te straffen.

De grote gaten in het dak, voornamelijk aan de zuiderflank van binnen, en die op zommige plaatsen wel de lengten van 30 voeten besloegen, waren met planken zeer doelmatig in de gegeven omstandigheid gedekt en de kleinderen door pannen van de timmerschuur aftenemen, gestopt, zoo dat het daags na mijne aankomst, het gebouw kan gezegd worden geheel digt te zijn, terwijl in het een en ander verrigte, order, acttiviteit en doelmatige werkzaamheid van de zijde der directie doorstraalt. Intusschen is het mij voorgekomen dat niet alles gedaan was wat naar mijne beschouwing had kunnen en behoren tegeschieden. Ik bedoel het schoren of ondersteunen van de overhellende muren van het gebouw door zware balken of spieren; de Heer de Geus die eene zoodanige ondersteuning ook wel noodig geoordeeld hadt, had slechts zes stuks zware houten naar Zwolle geschreven met verzoek die ten spoedigste te zenden, benevens nog ander hout, spijkers, enz. tot voorziening nodig; doch daar die des maandags bij mijne aankomst te Ommerschans nog niet waren aangekomen, en ik bij nauwkeurige opname  vond, dat niet minder dan 18 zoodanige schoren werden vereischt, heb ik den timmermansbaas naar Zwolle gezonden met last, niet zonder die schoren enz. terug te komen; des niettegenstaande was hij des dingsdagsavonds nog niet terug met hout, doch is hetzelve volgens bekomen rapport van den adjunct directeur des donderdags gearriveerd en die stukken geplaatst drie tegen elke zaal dus, zes van binnen tegen de Wester en 12 van binnen tegen de Oosterflank op deze wijze.

NL-AsnDA_0186_178_0218 Post van Weldadigheid 13 december 1836



Waar na ik voor mij gerust eenen nieuwen storm durf verwagten, zonder schaden of ongelukken te vreesen te hebben. Ik heb echter mijn eigen oordeel in zulke omstandigheden als de onderhavige, minder dan ooit onfeilbaar achtende, goedgevonden een deskundige, namelijk den Mr timmerman en molenmaker Plomp, wonende aan de Dedemsvaart, verzogt aan de Ommerschans te komen en na met hem het gebouw op nieuw bezigtigd te hebben; de volkomene toestemming in mijne wijze van zien ten deze te bekomen. Van die gelegenheid heb ik gebruik gemaakt 's mans gedachten te vernemen omtrent de beste wijze waarop het gebouw duurzaam zoude kunnen worden versterkt. Ook hieromtrent had ik dezelfsvoldoening dat, die nagenoeg of in het wezen der zaak juist overeenkwamen met de mijnen te dier zaken reeds vroeger aan de Heer de Geus medegedeeld, die dien dienaangaande vroeger een ander plan had maar nu al meede in onze wijze van zien deelde.

Daar het mij voorkomt dat dit het onderwerp van nadere overweging in bepalingen der Permanente Commissie zal moeten uitmaken, acht ik het onnoodig hier bij nu langer stil te staan en vermeen genoeg gezegt te hebben aangaande mijne bevinding te Ommerschans, en zoude dus dit verslag kunnen eindigen indien ik niet van de gelegenheid gebruik gemaakt had, om ook de gebouwen te Veenhuizen en de gewone Kolonien te gaan zien, en daar van nog een enkeld woord melding te maken.

In het voorbijgaan zag ik het huis der Maatschappij te oude Smilde, het dak der schuur of achterhuis was omtrent geheel afgewaaid, zooveel ik zienkon waren de wanden in het geheele voorhuis staande gebleven en zal dus de schade niet zoo groot zijn als ik mij bij het eerste berigt des Directeurs van 30 November had voorgesteld.
Te Veenhuizen zelve was de schade aan de hoofdgebouwen gering, de pannen welke daarvan waren afgewaaid, en niet aan stukken gevallen, waren weder opgelegd en in het te kort door eene kleine voorraad aan de gestichten, als mede de weinige in Vriesland en te Assen te bekomen, waren voorzien, zoo dat daaraan niets meer zichtbaar was: overigens bestond de schade hoofdzakelijk in het instorten van twee schapen hokken, van al het welk den Heer Directeur der Kolonien, als zijnde voor mij daar geweest, een meer uitvoerig verslag heeft gedaan; ik acht het dus onnodig hier van meer te zeggen, de vrijheid nemende mij aan dat verslag, als zijnde het zelve getrouw, te gedragen.

Hetzelfde waag ik omtrent wateren en de gewone Kolonien die door mij almede zijn bezogt: alleen voeg ik hieromtrent die onderscheide Etablissementen en Kolonien nog bij, dat men overal bezig is, de daken te herstellen en drie der zwaarbeschadigde kolonisten woningen in bruikbaren staat te brengen, zijnde de 4 andere daarvoor in dit jaargetijde niet wel vatbaar; terwijl de beide schapen hokken te Veenhuizen niet zullen behoeven te worden herbouwd.

In de veronderstelling dat het verlangen der Permanente Commissie zijn zal, dat ik met het einde des jaars, dus na weinige dagen, kolonien tot het gewone einden weder zal bezoeken, ben ik ten aanzien der huishouding, administratie en landbouw, bij deze gelegenheid slegt oppervlakkig geweest, en zal de weinige aanteekeningen welke ik hier en daar mogen hebben gemaakt, bij het alsdan uit te brengen rapport zoo veel noodig opgenomen.

Dat de gewone goedkeuring der Permanente Commissie mijn werk in deze buitengewone zending mogt achtervolgen, maar vooral de Maatschappij voortaan voor zulke rampen moge bewaard blijve!

's Gravenhage den 13 december 1836
De Inspecteur der Kolonien
Visser

 

Epiloog


Door de bouwwijze: zalen op twee verdiepingen met weinig dwarsverband, was het gesticht op de Ommerschans extra gevoelig voor windbelasting. Van het gesticht op de Ommerschans van voor de storm zijn gelukkig twee afbeeldingen bekend uit 1823. De enige bekende foto van het gesticht, genomen na 1890 bij de hoofdpoort, laat een gebouw zien van 1 verdieping, sterk gelijkend op de gestichten in Veenhuizen. Tot die grote verbouwing werd in het voorjaar van 1837 besloten. Op 17 juli 1837 vond de aanbesteding plaats. Het bestek van deze verbouwing is bewaard gebleven. Uiteindelijk werd de verbouwing niet gegund aan de laagste inschrijver (aannemer Jan Mulder uit Noordwolde), maar na veel geharrewar door de Dedemsvaartse aannemer Jacobus Kleinmeijer uitgevoerd. Dat verhaal leest U op 17 juli.


de Hoofdingang (Noordzijde) van het voormalige gestichtsgebouw op de Ommerschans, omstreeks 1900 gefotografeerd
(collectie vereniging Ommerschans)



Met betrekking tot de "managers" van de Maatschappij: Als we aanpak van Adrianus de Geus moeten duiden als een poging hogerop te komen in de hierachie van de Maatschappij, dan kunnen we concluderen dat die poging mislukt is. Waar Wouter Visser en Jan van Konijnenburg tot hun pensioen in functie bleven, kreeg of nam de Geus in 1838 ontslag. Hij trok naar de stad Groningen waar hij verder als opzichter door het leven ging.

Trijntje Flap, de moeder van Anna Flap, krijgt in 1840 ontslag op de strafkolonie, maar wordt meteen ingeschreven in de sterkte van de bedelaarskolonie. Feitelijk verandert er dus niets. Als ze in 1843 eindelijk ontslag krijgt, is ze binnen een maand terug op de Schans. Vervolgens wordt ze naar Veenhuizen gebracht waar ze in 1845 overlijdt.

Agnes van Gessel, de moeder van Bernardina Neienhuis, krijgt in 1839 ontslag. Ze blijft in de omgeving van de Schans hangen. In de jaren '50 woont ze in de buurt van Dedemsvaart in concubinaat met Groninger kolonist Pieter Zuidema, die ook een rijke historie binnen de Schans heeft. Zij overlijdt daar in 1862.

Johannes van der Wielen, de veteraan veldwachter wiens dochter Clazina te Veenhuizen verdronk, komt 10 jaar later met zijn gezin naar de Ommerschans, waar de meeste kinderen uitvliegen en in de omgeving van Dedemsvaart blijven hangen. Zo is dochter Christina gehuwd met metselaar Nicolaas Krispijn, bekend van de kleurrijke schilderijen van Dedemsvaart. Via deze lijn is van der Wielen ook voorouder van oud minister Frans Andriessen (1928-2018).

 

lees ook:

 

 

Auteur:Helmuth Rijnhart
Trefwoorden:Ommerschans, Maatschappij van Weldadigheid, Storm
Periode:1836
Locatie:Overijssel
Thema's:Dagelijks nieuws van de Ommerschans, Verhalen

Reacties

Er zijn nog geen reacties op dit item

Plaats een reactie

Velden met een zijn verplichte velden.